Meer dan een jaar was Osnabrück gespaard gebleven voor geallieerde bombardementen, toen in de middag van 22 december 1943 opnieuw het onheilspellende geloei van het luchtalarm klonk. Al snel werd duidelijk dat het geen loos alarm was. Honderden viermotorige Amerikaanse bommenwerpers bleken vanuit Engeland naar de stad onderweg te zijn. Hun doelwit vormden de rangeerterreinen van de Reichsbahn, die belangrijk waren voor het Duitse goederenvervoer. Tussen 14.00 en 14.30 uur wierpen 147 Vliegende Forten en 87 Liberators hun bommen boven Osnabrück af.
De bevolking beleefde tijdens de luchtaanval angstige momenten. De sirenes, die inde oorlogsjaren bijna 2400 keer klonken, konden altijd de voorbode zijn va ngrootschalige verwoestingen. Opeengepakt in schuilkelders wachtten de inwoners de gebeurtenissen af. Niet iedereen wist zich in veiligheid te brengen. In de bommenregen op 22 december 1943 verloren elf burgers het leven en raakten er tien zwaargewond.
Een van de vliegtuigen die aan de luchtaanval deelnam was de B-24 nr. 42-7554, die hoorde bij het 702e Squadron van de Amerik aanse 445ste Bombardment Group. De Liberator was om 10.50 uur met nog 26 andere toestellen van het vliegveld Tibenham in Engeland opgestegen en wist Osnabrück zonder problemen te bereiken. Boven Duitsland werd de bommenwerper meerdere keren door vijandelijk geschut getroffen, waardoor twee van de vier motoren uitvielen en de romp beschadigd raakte. Vliegend op half vermogen, kon de Liberator al snel niet meer meekomen met de andere toestellen die terugvlogen naar Engeland.
Op de tweede kerstdag van 1943 werd het levenloze lichaam van de boordwerktuigkundige John Elder in het IJsselmeer gevonden. Hij had kans gezien om het vliegtuig per parachute te verlaten, maar was geland in het ijskoude water en verdronken.
Joseph Gill, de navigator van de ’42-7554’,opende zijn parachute te dicht bij het vliegtuig, waardoor het valscherm achter de staart van de B-24 bleef hangen. Gill werd meegesleurd in de diepte en na de crash gevonden in een boom achter het baarhuisje van Mirns.
Hij was er zo slecht aan toe dat kapelaan Adrianus Schellart van Bakhuizen, die door de Duitsers tot de begraafplaats was toegelaten, hem de laatste sacramenten toediende. Anders dan zeven mede-bemanningsleden bracht Joseph Gill het er levend vanaf. Na dagenlang bewusteloos te zijn geweest, kwam hij met een hersenschudding en zwaar letsel aan zijn kaak bij kennis op de Duitse afdeling van het Bonifatius ziekenhuis in Leeuwarden. Net als Harry Henry zat hij tot het einde van de oorlog gevangen in Duitsland.
Boom achter het baarhuisje van Mirns, waarin 2/Lt. Gill werd gevonden
Twee parachutisten dreven na hun sprong uit de Liberator af in de richting van Rijs. Onder de vele mensen die hen vanaf de grond gadesloegen, waren de verzetslieden Jan Faber en Jan Keulen, die trachtten om de landingsplaats van de Amerikanen zo goed mogelijk in te schatten. Zij wilden proberen om de bemanningsleden uit handen van de Duitsers te houden en spoedden zich op de fiets naar het Rijsterbos. Jan Keulen trof de boordschutter Harry Henry aan in het hotel Jans aan de Mientwei, waar hij door omstanders naar binnen was gebracht.
Ondanks het feit dat de Amerikaan zijn been flink had bezeerd, werd besloten om een ontsnappingspoging te wagen. Sergeant Henry kreeg burgerkleding aan en werd door Keulen geïnstrueerd om na het invallen van de duisternis naar het bosperceel achter het hotel te gaan, waar het verzet hem later zou oppikken. De tussenkomst van Duitse soldaten verijdelde het plan. Nog voordat Harry Henry uit het hotel kon ontsnappen werd hij door manschappen van de observatiepost aan de Murnserdyk gearresteerd. Tot mei 1945 verbleef hij in krijgsgevangenschap in Oostenrijk.
De andere parachutist was Erwin Bevins, de co-piloot van de ’42-7554’. Hij werd door Jan Faber in het Rijsterbos gevonden en slaagde er met diens hulp in om aan arrestatie teo ntkomen. In de avond van 22 december 1943 werd Bevins naar Rijs gebracht en van daaruit vervoerde het verzet hem de volgende dag naar Leeuwarden.
Bevins verbleef tot begin februari 1944 in de Friese hoofdstad bij de verzetsman Krijn van der Helm en daarna nog enkele weken bij de familie Sijtema in Warga. Het Friese verzet zorgde er voor dat hij in mei 1944 verder naar het zuiden werd gebracht. Hij kreeg onderdak bij de familie Koeslag in Laren (Gld.) en werd de laatste acht maanden van de bezetting verborgen bij verschillende gezinnen in Nijverdal. Op 9 april 1945 werd Erwin Bevins in het landhuis “De Sprengenberg” bij Haarle door de Canadezen bevrijd.
Na 1945 verdwenen de sporen die de crash van de Liberator in Gaasterland had achtergelaten snel. Al aan het einde van de jaren ’40 werden de graven van de slachtoffers op het kerkhof van Bakhuizen geruimd. Zes van de zeven gesneuvelden kregen een laatste rustplaats in de Verenigde Staten. De stoffelijke resten van Joseph Pavelko werden herbegraven op het Amerikaanse ereveld bij Margraten.
Tien jaar nadat de markanteklokkenstoel van Mirns door de crash van B-24 nr. ’42-7554’ was weggevaagd, nam “Riis Foarút” het initiatief tot herbouw. Zo nu en dan geeft de bodem nog iets van het oorlogsverleden prijs. In 1964 werd bij het delven van een graf een propeller van de Liberator gevonden. In 1981 troffen detector amateurs in een weiland nabij de begraafplaats een amulet van Staff-Sergeant Pavelko aan. Het kleinood kon door tussenkomst van de luchtoorlog historicus Jan J. van der Veer uit Elahuizen aan nabestaanden in Amerika worden geretourneerd.
De noodlanding verliep rampzalig. Het vliegtuig kwam om 14.59 uur neer op de begraafplaats van Mirns en raakte met hoge snelheid de omliggende bomen, talloze grafstenen en de zware houten klokkenstoel. De klap veroorzaakte een felle explosie, die ondanks het slechte weer tot in Koudum te zien was. Van de Liberator bleven enkel kleine brokstukken over. De zes bemanningsleden die nog aan boord waren vonden de dood. Pas na een dag werden de slachtoffers geborgen. Op 24 december 1943 werden John Allen, Anthony Destro, Everett Odom, James Owens, Joseph Pavelko en Oscar Robbins ter aarde besteld op het kerkhof van de Sint Odolphuskerk in Bakhuizen. Hun lichamen waren door de crash zo ernstig verminkt, dat de stoffelijke resten van meerdere bemanningsleden in één kist werden begraven.
![]() J.H. Allen | ![]() A.L. Destro | ![]() E.M. Odom |
![]() J.C. Owens | ![]() J.J. Pavelko | ![]() O. Robbins |