Nog voor het bereiken van het doelgebied kreeg de stuurboordbuitenmotor last van een ernstige olielekkage. De piloot probeerde daarop voortijdig terug te keren naar Engeland. Het lukte niet om de propellor in de vaanstand te krijgen. Na enige tijd raakte de op hol geslagen propellor los van het vliegtuig, waarbij de stuurboordbinnenmotor werd geraakt. Op twee motoren vloog het toestel vervolgens langzaam naar het westen. Om gewicht kwijt te raken werden er allerlei overbodige voorwerpen afgeworpen. Ook de buikkoepel werd van het vliegtuig losgeschroefd en stortte in de diepte. De gewichtsvermindering mocht niet baten. Boven Noord-Nederland begonnen de overbelaste bakboordmotoren te haperen. De piloot besloot tot een noodlanding, maar liet de bemanning de keuze om het toestel per parachute te verlaten. In de omgeving van Heerenveen sprongen vier bemanningsleden, Bistline, Reilly, Wilson en Tyson, uit het vliegtuig. De overige zes bleven aan boord en maakten mee hoe de kist in een weiland nabij de Kooiweg bij Nijelamer aan de grond werd gezet. Allen overleefden de noodlanding.